Besturing
Een heli vliegt met evenveel plezier voor- als achteruit, of naar links dan wel rechts. Daarbij is er geen stabiliserend mechanisme. Zonder stuurcorrecties blijft een perfect afgestelde en getrimde heli zelfs boven grondeffect en in een stabiele atmosfeer hooguit enkele seconden op precies dezelfde positie hangen. De eenmaal ingezette beweging neemt langzaam doch zeker toe in snelheid. Een heli is daarom in hover en bij lage snelheden instabiel.
Een ander groot verschil met vliegtuigen is het aantal functies dat gestuurd moet worden. Een vliegtuig wordt gestuurd om drie assen: langsas (rollen), topas (gieren) en dwaras (stampen). Een heli maakt vergelijkbare bewegingen maar kan nog een trucje. Een heli genereert ook lift zonder vooruit te vliegen en die hoeveelheid lift regel je met de (collectieve) bladverstelling van de hoofdrotorbladen.
In de praktijk kunnen veel vliegtuigen met vaste vleugels een bocht ingestuurd worden door alleen de rolroeren te gebruiken (of alleen het richtingroer, afhankelijk van het ontwerp). Een rolbeweging naar links zorg ervoor dat het toestel vanzelf de neus naar links draait. Dit zogenaamde neveneffect tref je bij een heli niet of nauwelijks aan. Menige vaste vleugel vlieger kan daarom volstaan met het sturen van slechts twee functies: hoogteroer en rolroeren. Een helivlieger zal echter continu vier functies moeten sturen: collectieve pitch (omhoog/omlaag), cyclische pitch voor/achter (vergelijkbaar met hoogteroer), cyclische pitch links/rechts (vergelijkbaar met rolroeren) en de staartrotor (vergelijkbaar met richtingsroer). Het motorvermogen wordt geregeld door mixprogramma’s in de zender en/of een toerentalregelaar in de heli die met schakelaars op de zender ingeschakeld/gekozen worden.
Vliegbewegingen
Niet alleen zijn er meer functies om te sturen, ook is het niet makkelijk te bepalen hoe je moet sturen. Het leerproces is bij heli’s extra langzaam omdat elke figuur ook nog eens aangeleerd moet worden afhankelijk van de positie van de heli ten opzichte van de zwoegende piloot. De vaste-vleugel vlieger kan sturen ten opzichte van de voorwaartse beweging van het toestel. Maar een heli vliegt niet altijd voorwaarts. Vandaar dat een beginner die naar zichzelf toevliegt geen oriëntatieproblemen heeft, totdat hij per ongeluk te langzaam vliegt of zelfs stil komt te hangen. De geestelijke knoop die daarmee gepaard gaat, kan tot een onmiddellijke crash leiden. Elke beginner leert eerst te hoveren met de staart naar zich toe. Hoveren met zijaanzicht en met de neus naar de helivlieger toe moeten apart geoefend worden. Vooral dit nose-in hoveren en eventueel landen is verassend moeilijk voor degene die meent toch al aardig rond te vliegen. Loopings en 540º stall-turns blijken veel makkelijker.
De controle over een heli is weliswaar moeilijk, maar wel volledig. Met een heli kun je letterlijk alle kanten op. Het begint al bij het opstijgen en landen. Een vliegtuig met vaste vleugels moet hotsebotsend door de molshopen een aanloop nemen om op te kunnen stijgen met alle risico’s van dien. Een heli stuur je eerst recht omhoog en dan pas vlieg je weg, wat veel eenvoudiger is. Om te landen hoef je niet met hoge snelheid tegen de grond aan te vliegen, maar stop je in de lucht voordat je het toestel op de grond zet. Een rondje vliegen wil met een gewoon vliegtuig prima. Ook op de kop of rollend. Met een heli kan het achterwaarts, zijwaarts met de staart naar het midden, zijwaarts met de staart naar buiten, pirouettend, rollend dwars op de vliegrichting, koppeltje duikelend voorover in de vliegrichting of achterover. Al deze soms tamelijk bizarre figuren hebben al tot een heel nieuw luchtacrobatisch jargon geleid. De mogelijkheden van een heli zijn zo groot dat slechts weinigen al die mogelijkheden ooit onder de knie zullen krijgen. Dit geldt echt niet alleen voor opgevoerde wedstrijdhelikopters, maar ook voor populaire en betaalbare modellen van bijvoorbeeld Thunder Tiger en Align.
Wedstrijdheli in actie
Zijn modelheli’s gevaarlijker dan modelvliegtuigen?
Ja, heli’s zijn heel veel gevaarlijker voor uzelf en eventuele omstanders. Daar zijn een aantal redenen voor. Modelheli’s zijn meestal zwaarder dan vliegtuigen en doorgaans even snel. Belangrijker is echter het feit dat in een heli ongeacht zijn snelheid altijd een enorme voorraad kinetische energie opgeslagen is in de vorm van de draaiende hoofdrotor. Die draait in middelgrote modellen afhankelijk van het gewenste vlieggedrag met een toerental tussen 1400 en 2000 toeren per minuut. De met lood verzwaarde tips van de rotorbladen bereiken dan een snelheid van ongeveer 400 tot 600 km/uur. Daardoor heeft de heli een enorm acceleratievermogen, en dat in elke richting. Een vliegtuig dat met een of andere storing te kanpen heeft, vliegt nog ongeveer in een bepaalde richting en is tot op zekere hoogte voorspelbaar. Een heli kan in een halve seconde door een technische storing of een stuurfout meters ver springen. De rotorbladen treffen u vervolgens met een veel hogere snelheid dan de heli op dat moment heeft.
Indien de rotorkop mankementen heeft of de rotorbladen de grond raken, vliegen de resten van de hoofdrotor met grote snelheid in het rond. Vlieg om die reden niet te dicht bij uzelf, zorg dat publiek meters achter u blijft, vlieg niet tussen u en anderen, vlieg niet in uw achtertuintje tussen bebouwing, vlieg nooit alleen en laat u begeleiden door mensen die meer ervaring hebben. Denk niet dat u een heli wel even kunt laten proefdraaien door de heli vast te binden of te schroeven, of een stoeptegel op het landingsgestel te leggen. Een heli mag namelijk nooit vastgemaakt worden, de resulterende resonanties kunnen de heli in korte tijd slopen waardoor de stukken alsnog in het rond vliegen. Denk ook niet dat u maar een klein elektrisch helikoptertje heeft in de 450-klasse en dat het dus wel mee zal vallen. Uw overlevingskans is groter maar permanente schade aan ogen en handen blijft een reëel risico.